Kerkhoflaan rond 1930. Hier woonde Herman Bruins vanaf 1931 op nummer 46 (bron Stadsarchief Rotterdam).
Hermannus (Herman) Bruins was de oudste zoon van het gezin van Johannes Bruins (1900) en Maria Wilhelmina Verhoeven (1904). Hij werd geboren op 6 september 1923 in de Generaal van der Heijdenstraat 27 in Rotterdam. Vanaf 1939 werkte hij bij een bakkersfirma. In de ochtend van 14 mei 1940 laadde hij zijn broodcarrier vol met brood en ging op pad, niet wetende wat er later die dag zou gebeuren.
In 1988 heeft Herman zijn herinneringen aan de begindagen van de oorlog en zijn bizarre tocht op 14 mei 1940 door de binnenstad van Rotterdam op papier gezet. Onze dank gaat uit naar zijn jongere broer Joop Bruins die deze herinneringen heeft bewaard en beschikbaar gesteld voor publicatie zodat het verhaal van Herman niet vergeten wordt.
Vanaf 1939
In de vooroorlogse jaren was er een crisistijd. Het was niet makkelijk om aardig werk te verkrijgen zodat ik als 16-jarige jongen noodgedwongen in dienst trad bij een bakkersfirma. Mijn taak was het volgen van een bakkerscursus en het rondbrengen van brood. In die tijd werd brood bij klanten aan huis bezorgd. Zo trad ik in 1939 bij deze bakkerij in dienst.
In de ochtend reed ik omstreeks half tien met mijn broodcarrier, vanaf de uitgeefbalie van de bakkerij, met mijn eerder opgegeven bestellingen naar mijn klanten. Daar ik nog jong was, werd mij een uitgebreide wijk toebedeeld. In de ochtend eerst een stukje centrum dan de scheepvaarthoek en in de middag naar Kralingen en Crooswijk.
Op 10 mei 1940 begon de oorlog
Al vroeg kwamen veel vliegtuigen over de stad en men dacht dat deze massaal naar Engeland zouden vliegen. Echter, het bleek al snel dat de Duitsers, Nederland in gedachte hadden. Overal landden parachutisten. Op de Maas landden watervliegtuigen en de Duitsers vormden een bruggenhoofd op de Linker Maasoever.
Duits watervliegtuig dat op 10 mei 1940 is geland op de Nieuwe Maas (bron: Stadsarchief Rotterdam)
Als jonge jongen ging ik snel kijken en zag zowaar Duitsers lopen over de brug van de oude haven terwijl we gewoon naast de Nederlandse mariniers stonden, die op hen schoten. Wij waren ons van geen gevaar bewust. We vonden het juist spannend. Het was de vrijdag voor Pinksteren dus moest er door iedereen gewoon worden gewerkt voor zover dat op dat moment nog mogelijk was.
Op vrijdag 10 mei en zaterdag 11 mei bediende ik nog zo veel mogelijk van mijn klanten. Bij velen aan de haven kon ik niet meer komen omdat sommige huizen al waren stuk geschoten. Regelmatig moest ik van mijn broodcarrier af, daar door laagvliegende vliegtuigen de straten werden beschoten.
De beide Pinksterdagen gingen rumoerig voorbij
Destijds woonde ik aan de Kerkhoflaan. Steeds gingen er geruchten dat er parachutisten, gesteund door de 5e colonne van de NSB, zich in Crooswijk, met name op het kerkhof ophielden. Zenuwachtige Nederlandse militairen patrouilleerden daar en schoten in het wilde weg. Uit angst dat ze werden beloerd, schoten ze zelfs op de spionnetjes die vroeger vaak voor de vele ramen hingen. Echter, de Duitsers zaten toen nog in Rotterdam-Zuid en waren de Maasbruggen nog niet over.
Met mijn vader ging ik de tweede Pinksterdag op pad om te kijken wat er zoal was gebeurd. We zagen dat vele gebouwen aan de Blaak waren plat geschoten en geteisterd waren door brand. We besloten naar mijn opa en opoe Verhoeven te gaan die in de Generaal van der Heijdenstraat woonden. Hun woning had aan de achterzijde zicht op de Goudseweg. Mijn opa was echter zeer angstig en verbood ons om op de waranda te gaan kijken, daar er aan de overzijde militairen waren die op alles wat bewoog schoten. Zo verliep de Pinksteren beangstigend, vol geruchten en lawaai van het geschut.
De dag van het bombardement op Rotterdam
14 mei 1940 begon erg rustig. Op de radio kwamen zelfs geruststellende berichten waarin werd gemeld dat de Duitsers flinke klappen waren toegebracht. Ik laadde dus die ochtend mijn carrier weer vol brood en ging op pad. De bediening van de eerste klanten verliep vlot, hoewel ik af en toe langs de kant moest voor laag overvliegende stuka’s.
Rond 11 uur bediende ik een klant in de Generaal van der Heijdenstraat bij de Joodse familie de Ronde. Wat was die vrouw die ochtend zenuwachtig. Het was voor mij de laatste keer dat ik haar heb gezien. Ondanks dat haar huis in deze straat gespaard is gebleven, is deze hele familie later door de Duitsers weggevoerd en door vergassing omgebracht in een concentratiekamp.
Ik reed verder door die straat en keek even naar het huis van mijn grootouders, die op nr. 27 woonden. Zoals gewoonlijk stonden de clivia’s op de vensterbank, tussen de half openstaande gordijnen. In dat huis werd ik in 1923 geboren. Ook zag ik op de tweede verdieping een het raam openstaan, daar waar mijn oom Jan (een broer van mijn moeder) woonde. Gek dat dit beeld mij altijd bij is blijven staan. Ik reed door en besefte op dat moment niet, dat ik dit huis nooit meer zou zien. In de middag werd namelijk door een voltreffer op een nabije waterstokerij, ook hun huis geheel platgebrand.
Ik vervolgde mijn weg richting de Parklaan. Er waren nog niet veel moeilijkheden. In de van Oldebarneveldstraat zat voor mij een wat grotere klant, een pension waar dagelijks minimaal 10 broden moesten worden afgeleverd. Net toen ik de mand vulde, passeerde mijn oom Bastiaan (de jongste broer van mijn vader). Hij bood mij aan even te helpen en samen brachten we de bestelling naar de derde verdieping. Het dienstmeisje daar bood ons een kop koffie aan en we bleven er enige tijd zitten en praten. Het zal ongeveer 12 uur zijn geweest. Mijn oom Bastiaan (Bas) woonde met zijn zus Geziena (Sien) en haar man in een woning aan de Bleekersteeg. Hij ging naar huis en daar ik nog een klant aan de Baan moest bedienen, liepen we samen naast de broodcarrier de Witte de Withstraat uit. Daar aangekomen vroeg hij mij nog even met hem mee naar zijn huis te gaan, wat ik weigerde.
De weigering was mijn geluk!
Ruim een uur hierna werd hun woning aan de Bleekersteeg platgebombardeerd, waarbij oom Bas, tante Sien en haar man Marinus Schenk zijn omgekomen. Later bleek, dat in deze woning ook mijn tante Antiena (Tientje) haar man Bartel Beije en hun dochter Harmanna (Hammie) aanwezig waren. Ze waren uit angst hun eigen woning aan de Kruiskade ontvlucht en zijn in de woning aan de Bleekersteeg omgekomen.
Inmiddels werkte ik verder mijn klantenkring af, sloeg verscheidene over, wegens toenemende schietpartijen en reed via de Kerkstraat richting de Kipstraat. Deze straat liep destijds evenwijdig met de achterzijde van de Hoogstraat naar het Oostplein. Het was een winkelstraat en er was een groot magazijn voor meubelen van Piet van Reeuwijk gevestigd, waar ik mij op dit moment bevond. Ik schat dat het op dat moment ongeveer half twee was toen het grote bombardement begon.
Met luid gillende motoren doken de stuka’s naar beneden en lieten plotseling enkele bommen vallen. Door de ontploffingen die volgden ontstond grote paniek op straat en ik vluchtte, met nog anderen het pakhuis van van Reeuwijk binnen. Blijkbaar sloegen de bommen elders in zodat het leek dat het in deze straat het wat rustiger werd.
Ik maakte van deze gelegenheid snel gebruik, sprong op mijn carrier en fietste als een bezetene naar de Goudsesingel. Toen ik op de hoogte van het Oostplein kwam hoorde ik achter mij een zware bominslag. De bom was midden op de rijweg ontploft, vlak voor een Nederlandse legerwagen. De andere dag vernam ik dat er zich Nederlandse militairen in hadden bevonden.
Ik racete verder, met de bedoeling zo snel mogelijk thuis te komen. Op de Gedempte Slaak werd het levensgevaarlijk. Ik zette mijn carrier neer en rende een kruidenierswinkel binnen. Binnen waren er een winkelmeisje en een melkbezorger. Achterom kijkend zag ik de voorgevel van een pand vallen en de mensen nog lopen in het trappenhuis.
De hevigheid van het bombardement nam toe! De enige manier om dekking te zoeken was om onder de toonbank te kruipen. Onder de toonbank waren grote vakken voor onder andere zout. De melkbezorger en ik kropen in een vak. Door een nabije bominslag viel in deze winkel een grote stelling om vol met glazen potten. De hele boel viel boven op de toonbank. Het winkelmeisje was volledig in paniek en liep gillend naar de achterzijde van de winkel, wat waarschijnlijk het woongedeelte was.
Vrijwel op hetzelfde moment kreeg juist dat gedeelte een voltreffer. Er brak een enorme vuurzee los en we hoorden het meisje verschrikkelijk gillen. We waren machteloos en konden niets meer uitrichten en hadden maar één gedachte…
Zo spoedig mogelijk weg te zien komen!
Als een haas sprong ik op mijn carrier, die er gelukkig nog stond, en racete dwars door glas en puin over de Slaak in de richting Vlietlaan. Ik zag nog dat in een doodlopende straat, de Commanderijstraat, een voltreffer was gevallen. Veel mensen liepen, soms de gekste bezittingen dragend, gillend weg om hun met gloeiend puin gevulde straat te ontvluchten. Net voordat ik op de Vlietlaan aankwam viel achter mij een bom op een rij huizen en de straat stortte in. Ik was er net op tijd voorbij.
Het was onverantwoordelijk om nog verder te rijden. Ik vluchtte een openbare schuilkelder in. Deze was gelegen onder het pand op de hoek van de Vlietlaan en de Goudse Rijweg. Het behoorde destijds toe aan een winkel van Jamin, later werd hier de firma Breur in gevestigd.
Door de vele vluchtelingen raakte de schuilkelder overvol met vooral moeders met kinderen. Er brak weldra paniek uit omdat er iemand riep: “straks worden de gashouders geraakt!”. Deze gashouders stonden destijds op enige afstand van deze schuilkelder. Toen viel plotseling de elektriciteit uit.
De paniek nam enorm toe, we stonden opgepropt en iedereen begon in het donker te gillen. Plotseling riep een aanwezige brandwacht dat alle mannen de schuilkelder moesten verlaten om plaats te maken voor moeders en kinderen.
Deze oproep kwam mij niet ongelegen. Ik stikte bijna van benauwdheid in die kelder. Worstelend kwam ik met nog wat andere mannen buiten en rende naar mijn carrier die nog voor de stoep stond. Hier en daar stonden huizen in brand en overal op staat lag puin. Het domste was om te gaan rijden, maar ik wilde naar huis. Later bleek het gedeelte, waar ik mij op dat moment bevond, de brandgrens te liggen. Ik zat dus net op de rand waar de bommen vielen.
Gelukkig kon ik snel de Goudse Rijweg af fietsen, snel nog een smal straatje door, ik was daar de enige! Nooit zal ik die man vergeten, die daar in een portiek stond om schuilen. Hij zag mij, riep me wat toe en wees op zijn voorhoofd. Natuurlijk had hij groot gelijk maar angst breekt wetten.
Tot ver in de Boezemstraat kon ik nog blijven rijden, maar door het werpen van hier en daar een bom buiten het centrum van de stad, moest ik weer een openstaand woonhuis invluchten en daarna nog een keer in een schuilkelder in de Tamboerstraat. Ook daar was paniek en ik herinner mij dat daar op die plek een lange bleke man met bril stond, die enorm beefde en een toeval kreeg.
Toen het weer even rustig was, reed ik snel via de Boezemlaan naar huis. De gehele familie en alle buren zaten onder de stenen trap van onze portiek aan de Kerkhoflaan. In deze buurt waren geen bommen gevallen. Zo werd van de stad in enkele uren het hele centrum verwoest en realiseerde ik mij dat ik heel veel geluk heb gehad!