Het verhaal van Roos Bekker
Hoe Roos Bekker, samen met haar ouders, broers en zussen het bombardement op Rotterdam overleefde.
Hoe Roos Bekker, samen met haar ouders, broers en zussen het bombardement op Rotterdam overleefde.
Rosalina Catharina (Roos) Bekker werd geboren op 17 juli 1929 in Rotterdam als dochter van Albertus Willem Anthonie Frederik Bekker en Pieternella Clasina Beenhakker. Tijdens de meidagen van 1940 was zij tien jaar oud. Op 14 mei werd zij, samen met haar vader, moeder en zes broers en zussen, getroffen door het bombardement op Rotterdam.
Het gezin Bekker woonde vanaf 17 maart 1933 aan de Thoolenstraat 1a, een smal straatje tussen de Bredestraat en de Goudsesingel in het centrum van Rotterdam. De Thoolenstraat was nog geen drie meter breed en telde 45 huisjes. De straat werd in 1826 aangelegd door Johannes Thoolen, die daarvoor een oud Diaconie- of Lidmatenhuis en een ernaast gelegen pand had afgebroken. Op het vrijgekomen terrein liet hij de huisjes bouwen en gaf de straat zijn naam.
In latere jaren heeft Roos haar herinneringen aan deze ingrijpende dagen op papier gezet. Onze dank gaat uit naar haar dochter Ina, die deze herinneringen heeft bewaard en beschikbaar heeft gesteld voor publicatie, zodat het verhaal van Roos niet vergeten wordt.
De minister-president zegt in een radiotoespraak dat we rustig kunnen gaan slapen, want we hadden niets te vrezen van de oorlogshandelingen door Duitsland in het oosten. Het leger waakte over ons.
Vannacht is de oorlog uitgebroken. Ik sliep voor het eerst bij opoe en opa Bekker. We werden ’s nachts wakker door het enorme lawaai van vliegtuigen waaruit allemaal witte paraplu’s kwamen (parachutisten). Opa zette gelijk de radio aan en ja hoor ‘we waren volkomen onvoorbereid aangevallen door de Duitsers’. Ja, ja hoe naïef kan een regering zijn?
Achter het afweergeschut bij de Maasbruggen zaten soldaten die nog nooit een schot gelost hadden, want munitie was duur en dus zeer karig uitgedeeld. Ik werd zodra het licht werd thuisgebracht. Diezelfde dag vielen de eerste bommen en de eerste slachtoffers op het Oostplein en de Waalhaven, waar vakkundig met onze luchtmacht werd afgerekend. De oorlog duurde vier dagen. In die dagen sneuvelden er veel soldaten die de Grebbeberg en Afsluitdijk verdedigden en vochten de mariniers als leeuwen op de Maasbruggen om Rotterdam te beschermen. Of het waar is of niet, maar er is een verhaal dat er een marinier uit de Maas is gehaald die z’n tanden nog in de keel van een Duitse soldaat had.
De volgende dagen moesten wij als de sirenes begonnen te loeien direct naar boven komen. Omdat er verder niets gebeurde en kinderen snel met gevaar leren leven, gingen wij Roos, zus Alie en broers Bernard en Wim, bij het luchtalarm op 14 mei (2e Pinksterdag) schuilen bij het beddenmagazijn van Piet van Reeuwijk in de Breestraat. Onze ouders wisten niet waar we waren toen het bombardement losbarstte en zij moesten vluchten. Toen er een brandbom op onze schuilplaats viel, moesten we er allemaal uit. Bij de uitgang zaten papa en mama met zussen Nel en Sjaan en broer Arie in de kinderwagen. Ook zij waren daarheen gevlucht en zielsgelukkig dat we weer bij elkaar waren. Overal waar je keek brandde het en mijn vader zei ‘we zitten als ratten in de val’ en wij maar brullen van angst.
We zijn net als iedereen in de richting van Kralingen gelopen over de Goudseweg. Daar raakten we Wim kwijt, want bij Jamin was de spiegelruit eruit geblazen en kon je zo de snoepjes pakken. Die verleiding was te groot voor ons Wimpie. Hij had ook nog een laarsje verloren, dus toen pa hem gevonden had, heeft hij hem de rest van de weg maar op zijn schouders gezet.
Ik weet nog dat er geplunderd werd. Gelukkig dat wij de kinderwagen hadden, want het glas lag decimeters hoog op straat en overal om ons heen vlogen vonken en stukken brandend papier en hout. Dat kwam omdat de wind draaide waardoor het gebied dat al brandde opnieuw in brand vloog en er een vuurstorm opstak. Ik denk dat wij daardoor gered werden, want Kralingen, waar wij heen liepen, bleef gespaard, anders had het vuur ons waarschijnlijk ingehaald.
In Kralingen kwamen we bij een huis waar de vitrage door de kapotte ramen naar buiten wapperden. Pa heeft de deur geforceerd zodat we naar binnen konden om uit te rusten. We waren allemaal doodmoe en schor door het moeilijk ademen in die gloeiendhete lucht en door het moeilijk lopen door het puin wat overal lag. Gelukkig deed de waterleiding in het huis het nog zodat we wat konden drinken.
Mijn vader ging kijken of hij toevallig in de menigte zijn familie kon vinden. Hij vond zijn ouders en zijn zus Lien en broer Herman. Zijn andere zus Dien en haar man Peet kwamen we later tegen. We zijn toen naar de Kralingse Plas gelopen waar ze een botenhuis van een zeilvereniging hebben opengebroken. Het was ondertussen avond en de mannen hebben in een hoek van zeilen een soort bed gemaakt waar de vrouwen en kinderen konden slapen. De mannen bleven waken en hebben de hele nacht gekaart. Er was geen papier, maar pa had toevallig een foto van Alie op zak. Op de achterkant hiervan hebben zij zitten turven. Alie heeft na jaren deze foto teruggekregen. Een kostbaar bezit omdat dat het enige is wat overgebleven is. Mijn moeder had een kussensloop met wat kleding klaargezet, die ze in een noodgeval mee kon nemen, maar ook een kussensloop met te kleine babykleertjes. Ze had de verkeerde sloop meegenomen. We hadden alleen nog de kleren die we aanhadden. Omdat het zulk warm Pinksterweer was, hadden Alie en ik alleen een soort schortje over ons ondergoed aan en pantoffels.
Onze ouders, 32 jaar oud met 7 kinderen tussen de 10 jaar en 11 maanden oud, hebben op 14 mei alles verloren waar ze 12 jaar voor gewerkt hadden. Ondanks het verlies en de moeilijke jaren die volgden, groeide het gezin na de oorlog uit tot een hechte familie met tien kinderen.
Roos Bekker overleed op 25 april 2021 in Hellevoetsluis als trotse moeder van vijf kinderen. Haar nageslacht en dierbare herinneringen leven voort in dit verhaal.